5 eigenschappen waaraan een goede turn(st)er moet voldoen
Bij een turn(st)er denk je al gauw aan een klein en gespierd persoon. Maar wordt de groei nu daadwerkelijk geremd door intensieve trainingsinspanning? Het antwoord op deze vraag is ‘nee’. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat uiteindelijk iedereen zijn genetische bepaalde lengte behaalt ondanks de vele trainingsuren. Hoe kan het anders dat actieve jonge basketballers wel lang worden?
Klein zijn heeft zijn voordelen bij het ontwikkelen van talent binnen de turnsport, dus blijven kinderen in deze wereld hangen. Daarbij zijn ouders van turners nu eenmaal vaak kleiner dan gemiddeld, dus de kinderen automatisch ook. Wel is er vaak een zichtbare achterstand in lichamelijke ontwikkeling. Wanneer er op jonge leeftijd te hoge inspanning wordt gevraagd zorgt dit voor verminderde hormoonafgifte. Dit kan zorgen voor vertraagde groei, verlate puberteit en verlate menstruatie. Gelukkig wordt deze achterstand tijdens rustperioden of op latere leeftijd weer ingehaald. Echter kunnen er als gevolg van deze verlate ontwikkeling wel botafwijkingen ontstaan wat het risico op verstuiking, ontwrichting en breuken verhoogd. Iedere turner krijgt vroeg of laat te maken met een (verlate) groeispurt binnen zijn of haar turncarrière. Pijn in de hiel, pijn aan de voorzijde knie of last van de achillespees komen vaak voor wanneer de botten harder groeien dan de spieren/pezen. De groeispurt zelf is niet tegen te houden maar de klachten zijn duidelijk te verminderen met podotherapeutische aanpassing in de turnschoen. Een topturner moet op 5 gebieden optimaal presteren: coördinatie, lenigheid, uithoudingvermogen, snelheid en kracht.
Coördinatie:
Overal in het lijf bevinden zich sensoren, ook wel proprioceptoren genoemd. Deze meten continu de spanning en stand van spieren en gewrichten. Al deze informatie wordt naar de kleine hersenen (cerebellum) gestuurd. Hier wordt een beeld gevormd over de positie van het lichaam in de ruimte. Hierdoor blijft het lijf in evenwicht en worden de bewegingen van de verschillende lichaamsdelen goed ingeschat. Samen met het zicht en het evenwichtsorgaan is propriocepsis de basis voor de besturing van het lijf. Ook binnen het turnen, tijdens het uitvoeren van een element, speelt propriocepsis een zeer belangrijke rol. Om een turnelement onder de knie te krijgen moet het vele malen herhaald worden. Hiermee verbetert men dus de proprioceptie. Het lijf weet dan precies wat hij op welk moment moet doen om de beweging, inclusief landing, zo optimaal mogelijk uit te voeren.
Lenigheid:
Lenigheid is een belangrijke vereiste binnen de turnsport. Maar te soepel zijn kan daarentegen ook nadelig zijn. Door deze ‘’afwijking’’ kunnen de banden en pezen hun steunende functie niet goed vervullen en dit maakt de gewrichten hypermobiel en instabiel. Hierdoor zwikt men sneller, met alle gevolgen van dien. Om het gebrek aan stabiliteit te compenseren nemen de spieren een gedeelte van de functie van de banden en pezen over. Deze moeten daardoor harder werken, en zullen dus sneller overbelast raken. Door middel van het plaatsen van corrigerende en ondersteunende elementen in de turnschoen wordt de voet gestabiliseerd en krijgt het lichaam meer rust, wat de kans op chronische blessures in de voet, onderbenen, knieën en rug aanzienlijk verminderd. Tevens kan David Müskens met de Emmett-techniek binnen enkele seconden de ‘’core stability’’ en voetbalans optimaliseren.
Uithoudingsvermogen:
De maximale zuurstofopname (VO2MAX) is de belangrijkste graadmeter over hoe het met iemands conditie is gesteld. Oftewel de fitheid van het cardiovasculaire en respiratoire systeem. De VO2MAX meet de maximale hoeveelheid zuurstof die je iedere minuut op kan nemen. Hoe hoger de VO2MAX, hoe efficiënter het lichaam zuurstof gebruikt om energie in de vorm van beweging te kunnen leveren.
Het lichaam haalt haar energie voornamelijk uit koolhydraten en vetten. De energieverbinding die we opslaan in de spieren noemen we de adenosine trifosfaat, afgekort: ATP. Er zijn verschillende manieren waarop je lichaam aan ATP kan komen, namelijk door middel van: het fosfatensysteem of ATP-CP systeem, het anaerobe systeem of melkzuur systeem en als derde het aerobe zuurstof systeem.
De turnsport bestaat uit korte piekbelastingen. Een gemiddelde turnoefening duurt nooit langer dan 90 seconden. Hierbij wordt dus altijd het anaerobe systeem aangesproken waarbij geen zuurstof aan te pas komt. De glucose en glycogeen worden afgebroken met als eindproduct melkzuur. Deze afvalstof zorgt voor ‘verzuring’ van de spieren. Tijdens de langere trainingen wordt het aerobe systeem juist aangesproken waarbij er wel zuurstof aan te pas komt. Het aerobe systeem is niet snel in het produceren van ATP maar heeft wel de capaciteit om energie te produceren voor een veel langere periode. Er kan namelijk een grotere vetvoorraad aangelegd worden dan glycogeen uit koolhydraten dat slechts energie voor 30 tot 40 minuten aan maximale inspanning kan leveren. Een “overschot” aan koolhydraten wordt dan ook met behulp van insuline omgezet in lichaamsvet als reserve brandstof.
Om als turner een bepaald element onder de knie te krijgen zal deze vele malen herhaald moeten worden. Het zijn telkens korte oefeningen, maar al met al nemen ze wel veel tijd in beslag. Een turner maakt dus gebruik van alle drie de energiesystemen.
Snelheid en kracht:
Spieren kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën, gebaseerd op de snelheid waarmee de spiervezels samentrekken: snelle spiervezels (fast-twitch) en langzame spiervezels (slow-twitch). Turners spreken tijdens hun korte explosieve bewegingen voornamelijk de fast-twitch vezels aan. Deze snelle spiervezels kunnen worden opgedeeld in type IIx en IIa. De type IIx spiervezels zijn de snelste spiervezels in het menselijk lichaam. Deze spiervezels hebben een relatief lage hoeveelheid mitochondria. Mitochondria zijn de energiefabriekjes in spiercellen waar het zuurstofrijke metabolisme plaatsvind. Door deze lage hoeveelheid mitochondria zijn de IIx-spiervezels sneller vermoeid dan de langzame spiervezels. In feite kunnen deze spiervezels hun inspanning niet meer dan enkele seconden volhouden.
Het tweede subtype snelle spiervezel is het type IIa vezel. Deze vezels bezitten de eigenschappen die tussen die van de langzame spiervezels en de snelle type IIx spiervezels inzitten. Deze type IIa vezels worden ook gebruikt voor kracht en vermogensinspanningen. De type IIa spiervezels kunnen dit langer volhouden dan de snelle type IIx vezels. Ongeveer 3 minuten bij goed getrainde sporters. Deze tussenliggende vezels zijn uniek in dat ze heel gemakkelijk adapteren. Dat houdt in dat ze door training zich gemakkelijk aanpassen. Dit betekend dat als je veel duurtraining doet de zuurstofopname capaciteit zal toenemen tot het niveau dat min of meer gelijk is aan die van de langzame spiervezels. En dat als je veel krachttraining doet, deze type IIa spiervezels meer eigenschappen van de snelle type IIx spiervezels krijgen.
Turnpodotherapie:
Na een uitgebreid onderzoek bestaande uit een anamnese, standsanalyse, functieonderzoek, de palpatie en een digitale ganganalyse wordt er een op maat gemaakt zooltherapie in de turnschoen aangemeten. D eze ‘inlegzool’ bevat vaak een schokdempend materiaal en verschillende corrigerende elementen om de voet in de juiste positie te plaatsen. Hierdoor worden de grondreactiekrachten op het lichaam gereduceerd en worden de voetspieren ontlast. Daarnaast kan David binnen enkele seconden al de turnwiebels eruit halen door middel van de Emmett-techniek. Via de Touch of Matrix-methode kan hij alle fysieke, mentale en emotionele oorzaken van de klacht via het onderbewustzijn van je harde schijf wissen. Meer informatie hierover vindt je HIER